Als je aan Alchemie denkt, denk je meestal gelijk aan de 16e en 17e eeuw. Je ziet het beeld voor je van mannen die in het schijnsel van kaarslicht allerlei brouwsels hebben pruttelen waaruit ze proberen goud te maken. Vaak zat er ook nog een occult tintje aan. Je moet er eigenlijk een beetje om lachen. Tijdens deze experimenten zijn echter veel grote ontdekkingen gedaan! En inmiddels zijn we daadwerkelijk in staat om goud te maken uit andere grondstoffen (al is dit zo’n duur proces dat de kosten daarvan niet opwegen tegen het verkregen goud). Je zou kunnen stellen dat deze alchemisten de voorlopers waren van onze “moderne” wetenschappen (natuurkunde, scheikunde, medische wetenschappen).
De alchemisten uit de 16e en 17e eeuw waren niet alleen met materie bezig, spiritualiteit speelde een grote rol. Men mengde religieuze en psychologische beelden, wetenschappelijke experimenten en materie. Heinrich Cornelius Agrippa – alchemist, arts en occult filosoof die leefde van 1486 tot 1535 – stelde in 1 van zijn boeken over occulte filosofie dat er 3 vormen van filosofie bestaan te weten Natuur(kundige) filosofie, wiskundige filosofie en theologische filosofie. Men diende in al deze dingen uit te blinken wilde men een goede wetenschapper zijn. Sommige grote wetenschappers begonnen intuïtief en zochten er achteraf de harde bewijslast bij. Men kwam tot grote ontdekkingen over de binnenkant van de mens door analogieën te zoeken met dingen die ze buiten zichzelf zagen gebeuren, maar ook andersom. Een voorbeeld is Robert Fludd, die aan het begin van de 17e eeuw als eerste de bloedcirculatie van de mens op een juiste manier beschreef. Hij was op het idee gekomen omdat hij het menselijk hart vergeleek met de zon en het bloed met de planeten die om de zon draaiden. Hij vergeleek dus de macrokosmos (hemel) met de microkosmos (mens); “Zo Boven, Zo Beneden” zou je kunnen zeggen (of moet het zijn “Zo binnen, Zo buiten?)
Lees verder “Tarot en Alchemie: een korte introductie”